‘Sukkel.’

Ik had op een andere reactie gehoopt, zoals: ‘Hè, wat vervelend nou.’

Of: ‘Wat balen! Is het erg?’

Desnoods: ‘Hoe heb je dat nou weer voor elkaar gekregen?’

Maar eerlijk is eerlijk, ik voel me ook wel een sukkel. Ik had net bekend dat de training van gisteren toch een beetje te veel was gebleken voor mijn linkerachillespees. Als een ezel met amnesie had ik me weer eens tegen dezelfde steen gestoten: te snel en te fanatiek mijn trainingen opbouwen. Vijftien minuten in een stevig tempo vond ik goed te doen. Daarna nog 3 snellere blokken van 4 minuten, dat bleek te veel.

Tijdens het lopen kon ik nog genieten van de polder met zijn knotwilgen, zwartbonte eiwitverstrekkers en een dichtbij dalende ooievaar. Later die dag werd de pees stijver. Voorafgaand aan de training had ik nog uitgeroepen dat ik verwachtte dat mijn lijf deze belasting wel aan zouden kunnen. Bij een beetje ezel waren toen alle alarmbellen wel afgegaan, maar deze hoogmoedige rende vrolijk door, doof voor al het gerinkel.

Het is hoog tijd dat de ezel in mij wat geheugentraining krijgt. Om dat te bereiken heb ik alleen een spiegel nodig. Ik heb besloten vóór elke training even in die spiegel te kijken. Niet uit ijdelheid maar om mezelf te vragen: Ga ik morgen blij zijn met deze training? Alleen bij een volmondig ‘ja’ ga ik op pad. Bij twijfel en bij ‘nee’, pas ik de training aan. Dat moet de ezel in mij behoeden voor nog meer blessures. Nu maar hopen dat de sukkel in mij de spiegel heel weet te houden.

Hoopvol herstel

De bakker om de hoek is nog dicht wanneer ik aan mijn rondje begin. Op de blinde muur waartegen de aanbiedingen van de dag zijn gespijkerd, heeft iemand met een spuitbus de liefde betuigd aan Engelberta.
Ik loop door slapende straten naar de stad. Er worden nog geen honden uitgelaten. Er worden ook geen kranten bezorgd. Het is zondag. Daar komt toch iemand aan. Een vrouw van een jaar of zestig met kort, donkerblond geverfd haar fietst me tegemoet. Die is vroeg op! Zou ze in de zorg werken?
De duiven zijn weer vroeg uit de veren. Op de Grote Markt is het all-you-can-eat-lopend-buffet weer geopend. Na maanden van schaarste kunnen de vroege vogels zich eindelijk weer tegoed doen aan de achtergelaten spijzen van McDonald’s, FEBO en Bakker Bart.
Ik daal de Lange Hezelstraat af. Aan het eind ga ik niet rechtsaf naar de Waal. De klim omhoog via de Voerweg of de trappen bij de Lindenberg wil ik mijn benen niet aandoen na de pittige training van gisteren. Ik sla dan ook linksaf het Kronenburgerpark in. Dat pad stijgt weliswaar ook, maar minder lang en minder steil. Op het gras zijn hier en daar cirkels getekend. Ik vermoed dat ze een straal van anderhalve meter hebben. Zou deze maatregel wél effect hebben?
Bij het hertenkampje zie ik een andere ziel. Het is een man met een bruine jas. Hij heeft de capuchon over een donkere pet getrokken en blaast een blauwe walm uit die zijn gezicht aan het ochtendlicht onttrekt. Ik vraag me af of hij vannacht überhaupt een bed heeft gezien.
Ik verlaat het park, loop richting Plein ’44 en wil de stad weer uit, maar ga eerst richting Vlaamsegas. Overdag mijd ik deze steeg waar een paar coffeeshops zitten. Alleen al een blik op de dampende mensen tussen die benauwde muurtjes bezorgt me acuut COPD, maar deze ochtend is de lucht er als op een alpenweide. Even overweeg ik om te kijken of er een KOM te halen valt, maar meteen brengen mijn benen me de training van gisteren in herinnering. Ik vermoed bovendien dat dit louche straatje ondanks zijn doorgaans relaxte bezoekers een onbreekbaar snelheidsrecord kent. Een schimmig voorval en de aanwezigheid van oom agent hebben een of andere snoodaard ongetwijfeld geïnspireerd tot een Usain Boltachtige prestatie. Ik dribbel kalmpjes door de steeg heen.
Ik kom bij het Keizer Karelplein. De rotonde die met haar bijna-ondoorgrondelijke verkeerslogica heel wat automobilisten heeft opgezadeld met PTSS, ligt er verlaten bij. Ik steek over naar het parkje in het midden, dribbel om Karel en zijn paard heen en kruis ongestoord de ongedefinieerde rijbanen van het plein weer. Rustig terug naar huis.
De Japanse kersen in de buurt laten de eerste bloesems alweer los. De bakker om de hoek is nog altijd niet open. Ik zie de amoureuze graffiti en glimlach. Wanneer een vandaal verliefd kan worden op een meisje met de naam Engelberta, is er nog hoop voor onze wereld.

Fladderiep

Zelden zo helder het kwartje horen vallen.

Met het oog op morgen besteedde aandacht aan het bomentekort in Nederland. Een medewerker van de zadenbank van Staatsbosbeheer legde uit dat er een grote vraag naar jonge bomen is. Presentator Chris Kijne wilde weten wat de populairste bomen en struiken zijn.

‘Fladderiep, winterwinde, kamperfoelie, zuurbes, meidoorn’, antwoordde de deskundige. De fladderiep kende Kijne niet: ‘Hoe ziet die eruit?’

‘Dat is eigenlijk een iep, die…’

En daar rinkelde het kwartje door de studio: ‘Oooh, een fladder-iep’. Terwijl de zadenbankman nog even verder-oreerde over de fladderiep (een schilderachtige kroon op latere leeftijd, prachtige herfstkleuren, onbereikbaar voor de iepziekte), leek de radioman – wellicht uit gêne voor zijn publieke ontdekking –  snel door te willen met het gesprek, weg van de fladderiep. Hierdoor bleef ik zitten met een vraag: waarom heet de fladderiep ‘fladderiep’?

Komt de boom oorspronkelijk uit het Friese dorpje Fladderiep waar op de hoogste terp een onterecht vergeten dichter is geboren? Is het een eerbetoon aan kale Fladde die elke dag in de deuropening van de plaatselijke boekwinkel ging staan en naar binnen riep: ‘Dit is een overval!’ Of is het een van grootmoeders beste gerechten: ‘Heeft u weer Fladderiep met kaneel en krenten gemaakt, oma?’ ‘Natuurlijk, lieverd.’

Ik kan het antwoord allicht online vinden, maar ik houd de fladderiep liever zoals hij nu is: schilderachtig, herfstig en onbereikbaar.

Over intervallen op een Bossche bol

‘Met de afstand gaat het goed, nu wordt het tijd om aan je snelheid te gaan werken.’ Dit advies gaf fysio L me een paar maanden geleden. Hij had me sinds december weer aan het hardlopen gekregen met zijn vaardige vingers, welgeplaatste naalden en nare maar noodzakelijke krachtoefeningen.

Ik sloeg dus vrolijk aan het intervallen. Thuis in Nijmegen was dat prima te doen. Steeds een minuutje langer en een tempo hoger. De training wierp zijn vruchten af: een wedstrijd over vijf kilometer half juni ging harder dan verwacht.

Gelukkig maar, want na de zomervakantie wil ik me aansluiten bij de loopclub van schoonbroer S. De intervaltrainingen die ze daar op de atletiekbaan doen, zien er behoorlijk intimiderend uit. Ook daarom wil ik tijdens mijn vakantie doorgaan met intervallen.

Omhoog of omlaag
Maar dat valt niet mee, op vakantie in de Auvergne. Het landschap hier heeft veel weg van een doos Bossche bollen: dicht op elkaar geplaatste heuvels waarbij je zo van de hoogtelijn afglijdt. Je kunt maar twee kaWat? Geen selfie?nten op: omhoog of omlaag. Ben ik de ene heuvel over geploeterd, dan ligt direct de volgende op me te wachten. Niet ideaal voor een training op een hoog en gelijkmatig tempo.

Na een week van heuveltrainingen puzzel ik een rondje in elkaar voor een intervaltraining van 6 x 5 minuten. Het tempo laat ik open want met deze hoogteverschillen lijkt me dat weinig zinvol. Dat blijkt ook wel: de snelste herhaling gaat ruim drie minuten per kilometer sneller dan de traagste.

Jungle
Dat verschil zit ‘m niet alleen in het stijgen en dalen maar ook in de ondergrond. Onverharde paden zijn prachtig maar ze hebben het ook voorzien op lijf en leden. Kuilen, wortels en stenen, bramenstruiken en ander stekelig groen, overhangende takken, wolven, rupsen, teken: it’s a jungle out there.

Heuvelop ga ik kapot. Ik grijp dan ook elke mogelijkheid aan om wat extra te kunnen rusten. Boer met een brede trekker op het smalle pad? Hardwerkende mensen verdienen alle ruimte. Moest ik hier nu links of rechts? Even pauzeren om de route te checken. Een wandelaar met loslopende honden? Beter even wandelen want voor je het weet, hangt er een teckel in je kuit of een herder in je hamstring.

Voor mijn volgende intervaltraining blijf ik dus toch maar op het asfalt. En ik ga speuren naar een gebied dat minder op een Bossche bol lijkt en meer op een tompouce.

Zeker geen ezel

Ik heb de laatste tijd een intense hekel ontwikkeld aan die dikke vriend van Asterix. Niet omdat hij zich steevast agressief opstelt jegens zwijnen en Romeinen. Niet omdat hij hypergevoelig doet over zijn omvang. Ook niet omdat hij permanent onder de doping zit en zelfs niet vanwege zijn intolerante uitlatingen over mensen met andere gebruiken (‘Rare jongens, die…). Ik vind die Obelix behoorlijk irritant vanwege zijn gewoonte om overal maar van die nutteloze keien achter te laten. Kies daarvoor een verlaten eiland midden in de oceaan waar toch niemand komt, maar zet ze niet op plekken waar ik aan het hardlopen ben. Want dan loop ik ertegenaan en stoot ik me. Geheid.

Mijn lopersloopbaan is er een van lekker lopen, overenthousiast raken, blessure, herstellen, lekker lopen, overenthousiast raken, blessure, …. Ik ben dan ook zeker geen ezel, want die hebben de naam zich niet twee keer aan dezelfde steen te stoten, terwijl ik de steen van overbelasting maar niet weet te ontwijken. Hoe braaf ik mijn krachtoefeningen ook doe, hoe voorzichtig ik ook opbouw, vroeg of laat volgt er weer een training waarin ik te hard of te ver loop met een paar dagen (of langer) verplichte rust tot gevolg.

Vorig weekend had ik weer zo’n te lange, te snelle trainingsloop. Al was deze training niet langer en amper sneller dan de duurloop van de week ervoor. Of het lag aan het herstelloopje van de dag erna, waar ik beter een dag rust had kunnen nemen. Hoe dan ook, het resultaat was een paar dagen last van mijn scheen – een blessure die me al heel wat maanden plaagt. Extra spijtig omdat het de laatste weken erg goed ging en ik me niet meer als ‘geblesseerd’ beschouwde, maar als iemand met ‘een scheen om voorzichtig mee te zijn’. Ik was zelfs van plan om tijdens de Overbetuweloop weer een echte wedstrijd te gaan rennen. Tot Obelix weer een menhir voor me neerzette om tegenaan te knallen.

Natuurlijk zijn mijn blessures niet de schuld van die vleesetende, intolerante, hoogsensitieve Galliër, maar aan mijn eigen loopgedrag. Meestal gedraag ik me verstandig, soms onbezonnen. Gelukkig is hardlopen leuk genoeg om na elke blessure terug te willen komen. Ik heb vandaag de benen – en vooral de scheen – getest en na een warming-up, een paar versnellingen en een rappe halve kilometer staat het looplicht weer op groen. Dus op naar de 5 kilometer van Elst met schoonbroer S. Ook hij is net weer hersteld van een blessure. Rare jongens, die hardlopers!